Hombeek in twee wereldoorlogen. Deel II: de Tweede Wereldoorlog

HombeekII201.jpg

Hombeek, 10 februari 2010. Tijdens ons onderzoek naar de geschiedenis van het Hombeekse vliegveld (zie deel I) luisterden we ook naar enkele plaatselijke verhalen uit de Tweede Wereldoorlog. Enkele getuigenissen van neergestorte vliegtuigen en hun bemanningen vroegen om opheldering.

B-17 “Debbie” landde op vroegere vliegveld
De B-17 G-80-BO “Debbie” 43-38250 van 306BG 368BS was woensdagochtend 10 januari 1945 in Thurleigh (Bedfordshire, UK) opgestegen. Het doelwit was het vliegveld van Gymnich, 20 km ten zuidwesten van Keulen. Het vliegend fort met koosnaam Debbie was een van de B-17’s die door de 8ste Amerikaanse Luchtmacht werd ingezet om de Duitse infrastructuur grondig te vernielen.

Juist voor bommenrichter S/Sgt Raymond H. Norheim Jr. de dodelijke lading had kunnen lossen, werd de B-17 door luchtafweer geraakt. Een eerste inslag schakelde de binnenste stuurboordmotor uit, ook de rechtermotor werd ernstig beschadigd. Een tweede 105 mm-flakgranaat kwam terecht onder radiotelegrafist T/Sgt Mead C. Seaman. De bodem van zijn kajuit werd uit het vliegtuig gerukt en de gewonde Seaman viel uit het vliegtuig. Hij slaagde erin om zijn parachute te openen. Nabij Keulen werd hij gevangen genomen. Toen het Amerikaanse leger Duitsland binnentrok werd de man bevrijd. Hij keerde terug naar de Verenigde Staten en overleed in 1973.

Het ouderhuis van Karel Boey (Kattestraat nr. 32, nu nr. 34), te herkennen op de achtergrond van verschillende foto’s die tijdens beide wereldoorlogen werden gemaakt.
(Archief Karel Boey)

Ook buikkoepelschutter S/Sgt Edward F. Danaher werd gekwetst. Flankschutter S/Sgt Eugene J. Feeney kon hem de levensreddende eerste hulp toedienen. De flakinslagen hadden voor heel wat schade gezorgd. Eens Maastricht achter de rug beseften piloot 2/Lt Carl B. Hathaway en copiloot 2/Lt Harold N. Morris dat een terugkeer naar de thuisbasis onmogelijk was geworden. Navigator 2/Lt James A. Frederick hield zorgvuldig de positie bij. Ook werktuigkundige Sgt Marion Popivchak merkte duidelijk dat de gehavende kist de Engelse kust niet meer kon bereiken.

Staartschutter Sgt Harry E. Sohn was omwille van de defecte intercoms afgesloten van de anderen bemanningsleden en rook in de staart van het vliegtuig belemmerde het zicht. Hij besloot het kreupele vliegtuig te verlaten via een ontsnappingsluik. Versuft door zuurstofgebrek bleef hij op de rand zitten, daarbij liep hij ernstige vriesletsels op aan beide benen. Weer was het Feeney die ter hulp kwam. Hij trok Sohn terug in de cabine en diende hem zuurstof toe. Toen de bemanning de toelating kreeg om te springen had het vliegtuig al te veel hoogte verloren. Mechelen werd overvlogen en Hathaway had een stuk landbouwgrond in zicht waar ongehinderd kon worden geland. Het Middenveld, het vroegere Duitse vliegveld uit WOI, was inderdaad geschikt voor een buiklanding.

Poseren bij de resten van B-17 Debbie, april 1946.
(Archief Karel Boey)

Het toestel kwam uit het oosten aangevlogen, zeer laag scheerde het over de Zemstsesteenweg. Het raakte een rij bomen, schuurde verder over de besneeuwde akkers van het Middenveld en kwam tot stilstand op de Kattestraat. De bommenwerper lag dwars over de Kattestraat, met de neus op het erf van het gezin van Frans Boey.

Louis Van Asch in de B-17 Debbie. Merk de pin-up die geschilderd werd in de Amerikaanse Ster.
(Archief Karel Boey)

Dokter Karel Engelen uit Hombeek was zeer snel ter plaatse om aan de twee gekwetsten de eerste zorgen toe te dienen. Daarna werden ze naar een kliniek in Mechelen gevoerd, vervolgens naar een Brits hospitaal in Brussel. De zes overige bemanningsleden konden nog enkele dagen genieten van de gastvrijheid van de familie Boey, daarna werden ze via Brussel overgevlogen naar Groot-Brittannië. Het onderzoek naar deze crash werd vooral uitgevoerd door wijlen Roger Lecomte en ik nam de vrijheid om uit zijn verslag te citeren. Wat de gastvrijheid van de familie Boey betreft, schreef Harold Morris aan Roger: “De vrouw van het huis dat zich naast ons gecrashte vliegtuig bevond, was vriendelijk genoeg om ons toe te laten onze twee zwaar gewonden op de mooie, nette vloer van haar voorplaats te laten brengen”. Dit voorval sierde de bescheiden Hombeekse familie.

Edward Saerens schreef in zijn memoires: “Woensdagnamiddag 10 januari 1945 maakt een door de Duitse luchtafweer getroffen vliegend fort een buiklanding in het Middenveld. Over de bevroren sneeuw schuift het verder tot de Kattestraat en komt tegen een perelaar tot stilstand, naast de hoeve van Jan Boey. De zes Amerikanen vrezen dat ze nog in vijandelijk gebied zijn en komen er met getrokken revolver uit. Ze worden dadelijk gerustgesteld door Jan De Greef die wat Engels kent. Ze bekommeren zich eerst over hun makker die aan beide benen gewond is. Dokter Engelen is voor de legerambulance ter plaatse. Hij is een van de minder dan tien Hombekenaren die over een auto beschikt. Hij verzorgt hem. Als hij ziet dat er een grote hoeveelheid benzine in de gracht langs de straat wegloopt, vraagt hij aan de boer er voor hem zoveel mogelijk van te recupereren. Deze vult zijn beerkar ermee. Dezelfde avond worden de zes Amerikanen afgehaald. Twee M.P.’s blijven ter plaatse. Tijdens het weekend komt een stroom nieuwsgierigen naar het toestel kijken. De wapens en de apparatuur zijn intussen door grondpersoneel van het vliegplein van Melsbroek verwijderd. Zodra de M.P.’s weg zijn, begint de ontmanteling door de buurtbewoners. Alles wat men denkt te kunnen gebruiken wordt afgebroken. Vooral platen, bakjes in aluminium, “mikka” en gummi zijn zeer gegeerd”.

Een vliegtuigband van de B-17 Debbie ligt bij Christian de Meester de Ravestein. Christian is de zoon van baron Bernard de Meester de Ravestein, ook verzetsman en de laatste Hombeekse burgemeester tot de fusie met Mechelen in 1976. Waarschijnlijk is het baron Bernard de Meester de Ravestein die de vliegtuigband heeft bemachtigd. Het is een normaal profiel voor de band van een Flying Fortress.
(Foto Ward De Kempeneer)

Karel Boey (zoon van Frans Boey): “De banden van de B-17 werden in stukken gesneden en gebruikt als drinkbakken voor de beesten op de wei. Het metaal werd later verkocht aan een handelaar. Op de zolders van Hombekenaren lagen allerhande onderdelen van de B-17. Wat ze met die magische stukken gingen aanrichten bleef een raadsel. De regel was dat in de oorlogsperiode niks werd weggegooid, het minste stukje techniek zou wel eens bruikbaar kunnen zijn”.

Uit het “mikka” werden tekeninstrumenten gesneden.
(Archief Karel Boey)

Gust Keuleers: “Plexi hadden we nog nooit gezien. Dat was iets wonderlijks. Stel u voor, glas dat bijna niet brak! Wij sneden er speelgoedwapens uit, de vrouwen maakten er kruisjes van. Naar de B-17 van de Kattestraat ben ik ooit gaan kijken. Ik was samen met enkele jongens die in Leuven studeerde. Een van mijn vrienden had een kogelband uit het vliegtuig kunnen prutsen. Niet beseffende hoe gevaarlijk dat wel was, verstopte hij die onder zijn jas. Toen hij thuis doodleuk zijn jas opende kreeg zijn vader bijna een beroerte. Nog diezelfde dag zijn ze de kogelband in de vaart gaan werpen. Zelf maakte ik van een gebogen stuk aluminium van de B-17 een mooi hondenhok”.

Voltallige bemanning sneuvelt bij crash Halifax
Leest is net als de aangrenzende gemeente Hombeek een deelgemeente van de stad Mechelen. Op de grens van Hombeek en Leest kwam op woensdag 23 juni 1943 om 02.30 uur een Halifax Mk II neer van het 158 Sqn. De JD259 NP-R was op dinsdagnacht 22 juni om 23.09 uur van Lissett (Yorkshire, Engeland) vertrokken voor een raid op Mülheim an der Ruhr (Noord-Rijnland-Westfalen). De Halifax werd neergehaald door nachtjager Oblt Wilhelm Telge van II./NJG 1

Al de bemanningsleden kwamen om het leven: Flight Sergeant Leonard Ernest Cavanagh (piloot), Sergeant Robert James Sage (boordwerktuigkundige), Sergeant Thomas Ridley Forster (navigator), Flying Officer Daniel Valentine Elliott (bommenrichter), Sergeant  Walter Richard Green (radio-operator en schutter), Pilot Officer Ronald Albert Charles Maund (schutter) en Flight Sergeant Oliver William Todd (schutter).

Het toestel was neergekomen op de boerderij van de familie Scheers (Leest). Een motor viel op de boerderij van Ongena (Hombeek). Hij ging door het dak, een balk werk geraakt en daaronder zaten koeien vast. De twee boerderijen liggen kort bij elkaar aan de Kapellebaan. De brokstukken en de omgekomen bemanningsleden lagen overal verspreid.

De graven van zes bemanningsleden van de Halifax JD259 NP-R die op 23 juni 1943 neerkwam in Leest. De bemanning rust op het Schoonselhof. V.l.n.r. graven nummers II. E.22 t.e.m. E.27: Sergeant Robert James Sage (RAF, 21 jaar), Flying Officer Daniel Valentine Elliott (RAF Volunteer Reserve), Sergeant Walter Richard Green (RAF Volunteer Reserve, 22 jaar), Flight Sergeant Oliver William Todd (RCAF), Sergeant Thomas Ridley Forster (RAF Volunteer Reserve, 21 jaar) en Flight Sergeant Leonard Ernest Cavanagh (RAAF, 20 jaar).
(Foto Jacques Buermans)

Hortance De Wit-De Smet (°1914) woonde destijds in de Bredendriesstraat. Ze herinnert zich dat er vreemd geluid was op die zomermorgen heel vroeg. Ze zag lichtflitsen en hoorde de knal. Bij de vliegtuigbrokstukken mochten ze niet bij. Vlug was ook alles versperd door de Duitsers. Haar vader ging kijken in de namiddag maar mocht niet door. Andere (meer Duitsgezinden) mochten wel dichterbij komen. Ze zeiden tegen haar vader: “Als ge ook bij het VNV was geweest, had ge wat meer kansen gekregen”.

Virginie Dons-Soli (°1922) woonde destijds bij haar ouders op het Heike. Daar was het hele gezin naar buiten gelopen. Ze vertelde: ” We stonden allen buiten die morgen heel vroeg. Het was ongeveer 5 uur of 5.30 uur. We hoorden het vreemde geluid van een vliegtuig dat in moeilijkheden scheen te verkeren. Kort daarop was er een ontploffing. Ik heb met eigen ogen gezien hoe het vliegtuig in de lucht met een grote knal in een vuurbol veranderde en uiteenspatte. De brandende delen vielen wat verder neer over een hele afstand verspreid. Het grootste deel is kort bij de hoeve van Scheers neergekomen op een zo wat hoger gelegen weide kort bij de boerderij”.

Ward De Kempeneer vond in zijn archief nog een interview dat hij had afgenomen van Ward Saerens voor het kringblad. Ward Saerens: “In de nacht van 26 op 27 juni (?) stort er in een weide, naast de Kapellebaan, niet ver van de hoeve van Scheers, een Britse Halifax-bommenwerper te pletter. In de onmiddellijke nabijheid liggen de lijken van twee bemanningsleden. De volgende dag, een zondag, gaan veel nieuwsgierigen naar het wrak kijken. Terwijl de Duitse schildwacht in een andere richting wandelt, verwijder ik het plaatje waarop het nummer van een afgerukte motor vermeld staat”.

Hildegard Saerens vertelde aan Ward De Kempeneer (januari 2010) dat Mathilde Selleslagh-Scheers (dochter van de hoeve Scheers, later haar buurvrouw in de Diepestraat) diverse kleren naaide van parachutestof die wellicht in de omgeving van hun huis was opgeraapt.

Yvonne Ongena die op een boerderij woonde waarop stukken van de Halifax JD259 zijn terechtgekomen, getuigde dat een van de lichamen pas weken na de crash in een veld van landbouwer Fierens werd teruggevonden. Waarschijnlijk gaat het om het lichaam van Pilot Officer Ronald Albert Charles Maund (RAF Volunteer Reserve). Op het Schoonselhof rust hij niet in de rij van zijn zes andere collega’s (graf IVa. A. 4.)
(Foto Jacques Buermans)

Celine Melchior-Janssens (uit Hombeek afkomstig, gesprek met Ward in januari 2010): “De vlieger lag op het verlengde van de Kapellebaan over het spoor links. Hij was afgeschoten door de Duitsers. Ik was nog op school bij de “Dames de Marie” in Mechelen. Samen met een vriendin  ben ik met de fiets er gaan naar kijken. Er was Duitse wacht. Er ging veel volk naartoe. Er waren geen overlevenden. Volgens mij was het maar een klein vliegtuig. Parachutestof, die gebruikt werd om kleren van te naaien, kwam niet altijd van gevallen vliegtuigen maar meestal van een depot van het Amerikaans leger in Kapelle-op-den-Bos, na de bevrijding de magazijnen van het bedrijf Eternit. Wie duizend frank gaf, kon zoveel legermateriaal gaan halen als hij kon dragen. Daar werden toen veel parachutes gehaald om er kleren van te maken. Wij hebben er zelf thuis ook nog bloezen van gedragen”.

Alhoewel uit de documenten duidelijk bleek dat alle bemanningsleden bij de crash zijn omgekomen, vertelden sommige getuigen ons dat er twee of drie bemanningsleden zouden ontsnapt zijn. Er werden ons zelfs foto’s getoond van de bemanningsleden in burgerkledij. Hun namen stonden achteraan op de foto’s: Wallace Soderberg, Donald Boyd en Domigan Bryce. Maar Virginie Dons-Soli verklaarde: “Ik geloof wel dat alle piloten dood waren. Ik kan me niet meer herinneren of die piloten die ondergedoken waren uit dat vliegtuig zijn gekomen. Het zou me verwonderen want wij hebben geen parachutes gezien. In de voormiddag nog waren de Duitsers er bij en werden de doden afgevoerd”. Zo’n tegenstrijdige verklaringen vragen natuurlijk om opheldering.

Bemanningsleden B-17 verscholen in parochiezaal?
Dankzij de hulp van Jacques Schelfaut (Koninklijk Museum voor het Leger en de Krijgsgeschiedenis, afdeling Luchtvaart) kwam ik al vlug te weten dat Soderberg en Boyd behoorden tot de bemanning van de B-17F-90-BO 42-30202 van 388BG 563BS die op 30 juli 1943 te Berlaar was neergekomen. Om 09.30 uur was het toestel boven Antwerpen door luchtafweer getroffen (Flakabteilung 295) en kreeg het een genadeschot van Fl Hans-Walter Sander  (8./JG26). De tweede motor vatte vuur en de crew kon het toestel tijdig met parachutes verlaten. De B-17F had als thuisbasis Knettishall (Suffolk, Engeland).

Antoine De Sutter uit Berlaar: “Volgens een interview dat ik had met Emma Van Hove is het vliegtuig neergekomen in de Bosstraat en de streek gekend als Broek Els. Stukken lagen over een grote oppervlakte verspreid. Slechts drie van de vier motoren zijn teruggevonden. De boerderij van Emma Van Hove -een dochter van de landbouwer- werd vernield maar in de hoeve waren geen doden en gekwetsten. De wrakstukken van het vliegend fort werden geplunderd door de bevolking. Er is naderhand een geldinzameling geweest voor het landbouwersgezin”. Pierre Koreman (conservator van Bunker & Vliegtuig Archeo Antwerpen) ondervroeg ooit Emile Heylen te Berlaar. Zijn getuigenis strookt met deze van Emma Van Hove. Emile voegde eraan toe dat een van de motoren in de Kleine Nete is gevallen.

De valschermen hadden de bemanningsleden hun leven gered maar hun vrijheid hadden ze nog niet terug. Enkel copiloot F/O Billy J. Hooker zou via Spanje aan de Duitsers kunnen ontsnappen. Op 12 oktober 1943 stond hij terug als een vrij man op Britse bodem.

Het is niet zo duidelijk wat precies met de andere bemanningsleden gebeurde, de bronnen spreken elkaar tegen. Verschillende crew members kwamen eerst in de gevangenis van Sint-Gillis terecht. F/O Earl Eugene Pickard (piloot), 2/Lt Robert J. Hoke (navigator) en T/Sgt Walter Togel (boordwerktuigkundige) werden overgebracht naar Stalag Luft 3, een kamp voor gevangen genomen luchtmachtpersoneel vlakbij het huidige ?aga? in Polen.

Ook Sgt Orville Lewis (radio-operator), S/Sgt Harlan Oakberg (buikkoepelschutter), S/Sgt Ralph May (flankschutter) en S/Sgt Sam H. Tucker (flankschutter) werden kort na de crash overgebracht naar krijgsgevangenkampen. Vermoedelijk werden ze eerst naar Stalag 7A Moosburg vervoerd waar ze verbleven tot 30 september 1943. Stalag 7A was het grootste Duitse kamp voor krijgsgevangenen. Daarna ging het naar Stalag 17B, een krijgsgevangenkamp nabij Krems in Oostenrijk, waar ze op 13 oktober 1943 aankwamen. Stalag 17B was het tweede grootste Duitse krijgsgevangenkamp.

Zowel 2/Lt Wallace M. Soderberg (bommenrichter) als S/Sgt Donald M. Boyd (staartschutter) werden na hun parachutesprong door verschillende verzetslui geholpen. De precieze route die ze over het Belgische grondgebied volgden, is nog onduidelijk. Puttenaar Jules Op de Beeck was een van die moedige verzetslui. Flor Van Vlasselaer, auteur van een boek over de oorlogsgeschiedenis van Putte, bevestigde mij dat Jules samen met zijn broer Jef op de Beeck inderdaad erg actief was in het verzet. De broers waren ingedeeld in de groep Mertens in Boortmeerbeek. Jef werd op 23 mei 1944 te Putte neergeschoten door de Duitsers. Van Jules is geweten dat hij mee deed aan gewapende acties, sabotage en overvallen, verder transporteerde hij ook wapens. Flor sprak ook met de 81-jarige zus van Jules Op de Beeck. Zij wist nog wel dat haar broer iets te maken had met het onderduiken van “een piloot”, maar veel meer wist ze niet over deze zaak te vertellen. Opmerkelijk was wel dat ze zich de naam “Wallach” Soderberg herinnerde, zonder dat Flor daarover had gesproken.

Boyd en Soderberg in burgerkledij.
(Archief Alfons Van Campenhout) 

Na hun contact met Jules Op de Beeck, kwamen de bemanningsleden bij Théo Geets terecht. Théo was een van de oprichters van het Belgisch Legioen (Geheim Leger), regio Mechelen. Hij werd commandant van de afdeling (schuiloord) in Hombeek en was dus zeer actief in het verzet. Volgens sommige getuigen heeft hij “drie parachutisten” opgevangen op dezelfde plaats als waar de Halifax neerstortte. De ouders van Théo Geets woonden op de nabije hoeve Het Hoefijzer. Was dat misschien een van de eerste schuiloorden van de militairen?

Door Théo Geets werden bemanningsleden overgedragen aan de Hombeekse onderpastoor Adolf Nobels. Hij zorgde voor eten, kleding en valse paspoorten. Volgens onze getuigen in Hombeek werden die crew members verborgen gehouden onder het podium van de toneelzaal van het patronaat (parochiecentrum) maar door Donald Boyd wordt dat (anno 2010) ontkend. Misschien hadden andere “piloten” er wel een toevluchtsoord gevonden? Alfons Van Campenhout was de conciërge van het patronaat. Hij woonde in de parochiewoning eraan verbonden en kreeg na de oorlog verschillende onderscheidingen en heel wat waardering voor zijn verzetsdaden. In het patronaat (Bankstraat 90) is nu o.a. het jeugdhuis Hoje vzw gevestigd, maar de zaal wordt ook door verschillende verenigingen gebruikt. Het complex is gedeeltelijk verbouwd. De zaal bestaat nog maar het podium is verdwenen.

Nobels kon in augustus 1943 op het nippertje uit de handen van de Duitsers ontkomen. Volgens een van zijn documenten heeft hij pas op 12 september 1943 België verlaten om pas op 17 december van datzelfde jaar de troepen in Groot-Brittannië te vervoegen. Slechts enkele van de intieme vrienden van Nobels waren op de hoogte van zijn bezorgdheid om de geallieerde piloten. Celine Melchior-Janssens: “Als Nobels gevlucht was, heeft pastoor Nijs een hele boel papieren verbrand uit schrik dat de Duitsers iets zouden vinden”.

Het vals paspoort waarmee Nobels op het nippertje aan de Duitsers wist te ontkomen. Via Frankrijk en Spanje bereikte hij Groot-Brittannië.
(Archief Ward De Kempeneer)

Aline “Lily” Dumon van het ontsnappingsnetwerk Comète werd op de hoogte gebracht van de aanwezigheid van geallieerde piloten in Hombeek. Aline was sinds september 1942 gaan werken voor Comète. Haar ouders en haar zuster waren gearresteerd voor hun banden met het netwerk Luc-Marc. Op het moment dat de piloten in Hombeek verbleven, waren er al zeer veel mensen in de verzetslijnen opgepakt en Dumon moest voortdurend verhuizen om aan de Duitsers te kunnen ontkomen. Meer dan 250 bemanningsleden heeft de legendarische Lily tijdens de bezetting naar de vrijheid geloodst. Deze dame is een van de stille helden van de verzetsbeweging.

Onder welke omstandigheden Soderberg op 4 september 1943 precies is opgepakt, is mij nog niet duidelijk. Hij werd naar Stalag 3 verbannen. Ik vermoed dat hij bij zijn arrestatie in het gezelschap was van Boyd. Soderberg overleed op 10 september 1967.

Met Linda Boyd, de dochter van Donald Boyd had ik een eerste gesprek op 30 januari 2010. Ze vertelde me toen dat haar vader in een rusthuis verbleef en enkele dagen voordien een hartoperatie had ondergaan. Hij herstelde prima en zou me zeker willen helpen. Via Linda en haar broer Ron kreeg ik fragmenten te lezen van zijn ontsnappingsverhaal. Ik schrijf hier het verhaal zoals Donald Boyd het zelf heeft verteld. Opvallend in zijn relaas is vooral dat Rijmenam duidelijk vernoemd wordt, een gemeente niet zo ver van Putte en Hombeek. Daar in Rijmenam werd hij terug samengebracht met Soderberg. Volgens Donald is hij in de buurt van Gent uit het toestel gesprongen, wat volgens mij erg twijfelachtig is. Alhoewel het vast staat dat Nobels en Geets contact hadden met Boyd, kon deze laatste niet bevestigen dat hij inderdaad in Hombeek heeft verbleven. Op zijn vlucht heeft hij vele gemeenten doorkruist. In 1943 wisten de bemanningsleden niet altijd in welke gemeenten het verzet ze liet onderduiken.

Leden van het verzet die Donald Boyd een tijd uit de handen van de Duitsers konden houden. V.l.n.r.: Mousset (Raymond of Louis?), Adolf Nobels en Achille Olieu.
(Archief Donald Boyd)

Donald Boyd: “It is during the third raid, on Kassel, Germany. This was the longest raid into Germany. We were flying above 30.000 feet, hit by ground flack, fire in number three engine, all crew bailed out around 10.00 am.  I landed in a wooded area in Ghent, Belgium, hid in a ditch until after dark I found a Belgian farmer who helped me with map and food, sour milk, black bread and coffee. Try to imagine him speaking French, me English, neither one understood each other. He tried to explain which way I should go. …. After getting out, found hedge row, laid down and went to sleep. Thank God it was warm. Next morning, awoke to find people working in hay field. I was able to get one’s attention. He told me to stay hidden and left to get someone who would help me. Soon he returned with Jessie Van Dromme, a young lady who spoke perfect English. She provided a bicycle. They outfitted me in civilian clothes.

I rode the bicycle into the countryside with a member of the Belgium underground. I met up with Achille Olieu, a member of Belgium underground. I stayed with Achille and his sister. When I arrived at Olieu’s house, Sodergberg was there. Eventually there were 16 all together, this group included other Americans that had been shot down.

From Ghent to Rijmenam Belgium we travelled from location to location, until eleven of us were ready to start the journey to freedom. We travelled as a soccer team, with three guides, all spoke English, German, and French. We all had false passports, and dressed in civilian clothes. We boarded a train in morning about noon. Decided to get off for lunch, we were told not to walk all together, so started down long boulevard, arrived at restaurant, went upstairs to wash and decided who would eat with each other. Everything was going ok. To our surprise, five to ten minutes later, we were told “Hands Up”.  About ten German Gestapo officers had us under arrest.

I will always remember combing my hair, we were marched downstairs into truck, I still had the comb in hand above my head. We were transported to Frankfurt, Germany. What next!? Only name, rank, and serial number 12168148. They kept me and others in solitary confinement for eleven days, until they found out that I was a US Military Personnel through Red Cross in Switzerland. I was interrogated by a German officer, who spoke perfect English. From Frankfurt, Germany, we were placed on a train, 30 to 40 in each car, headed for Krems, Austria. Our first night we viewed British bombing factory, not too far from our train, scarrey.

We arrived in the POW camp of Krems, Stalag 17-B, about 15 to 20 barracks. Each barracks had two sections, 50 or more men in each section, wash stalls in middle, cold water only. One stove, very little fuel. The first winter not too bad, we used bunks and siding for fuel. Our beds consisted of straw and burlap, no pillow, one blanket. We received, most of the time, one Red Cross parcel a month, often shipment did not get through. They consisted of cigarettes, powdered milk, coffee, Spam (meat), one D-bar chocolate, vitamin pills, C-rations. We received mail from home, all censored. I was able to write one card and one letter each month. I only received one parcel, all others were stolen along the way. One meal a day; soup, bread, coffee, potatoes, corn, barley, rutabagas. We had one spoon and a milk can to eat from. Two roll calls each day, sometimes more. Red Cross provided musical instruments, basketball, softballs and boxing equipment. Each month it was required to be de-loused. I played lots of cards. Food and cigarettes were used for money. Next to our compound, there were Russian POW’s. It was not uncommon to see 8-10 POW’s being carried to their grave on the shoulders of their mates.

We were able to receive news about War conditions from home made crystal sets. We knew about the invasion before the Germans guarding us did. Everything looked like we would spend only one Christmas as POW’s. Our morale was sky high. Then came the Battle of the Bulge, with this setback, another Christmas in prison.

April 1, 1945. We were told to be ready to move, the Germans did not want the Russians to liberate us. All POW’s able to march left Krems, headed towards American lines. After 35 days, we met up with General Patton’s 3rd Armoured Division in a town called “Ach”. Along the way we viewed many political prisoners slain. Received word, the death of our President Roosevelt. On May 5-6 we slept in a forest, only to be covered with 4-6 inches of snow.

American troops arrive, what a spectacular sight! Armoured tanks and foot soldiers. Within days we were transported by C-47’s to Nancy, France, then to Camp Lucky Strike, then on a troop transport called USS Round Robin, from Le Havre, France to NYC Harbour. I can recall wanting to buy shoes in New York was unable, no shoe stamps. From NYC to Newark. New Jersey to catch train, … to Dansville. ….. What a journey!”. Tot zover de verklaring van Donald Boyd in januari 2010.

Jessie Van Dromme bij enkele oorlogskruisen. Donald Boyd: ‘I couldn’t thank her enough for all she did for me, risking her life”.
(Archief Donald Boyd)

Jessie Van Dromme sprak inderdaad perfect Engels. Haar zoon Basil: “Mijn moeder was van Brighton afkomstig. Ze huwde hier in 1936 met mijn vader, hij was schoenmaker. Ze gingen in Rijmenam in de Hoogstraat 101 (nu 47) wonen. Mijn moeder heeft inderdaad Donald helpen ontsnappen. Veel wou ze daar niet over kwijt. Ze vertelde me wel dat ze ongelooflijke risico’s had genomen. Nadat ze ook een andere piloot hielp ontsnappen werd ze opgepakt door de Duitsers. Misschien werd ze verraden. Ze was van mij in verwachting en werd naar Antwerpen gevoerd. Daar heeft een Duitse dokter bevolen om haar niet op een transport naar Duitsland te zetten. Die dokter heeft ons leven  gered. Met Donald zijn we altijd in contact gebleven, we krijgen van die dankbare man nog altijd kaartjes. Mijn moeder overleed op 16 mei 2001.” Van Achille Olieu weten we dat hij in Laken woonde. Andere namen die Donald zich herinnerde waren Mousset en Hanson. Informatie over deze verzetslieden blijft natuurlijk welkom.

Familiefoto genomen op Thanksgiving, 6 december 2009. Rechts een fiere Donald Boyd met zijn achterkleinzoon Conor Kelly. In het midden Ronald Boyd (zoon van Donald) en links Linda Boyd, dochter van Donald. Een van zijn dochters staat niet op de foto. In maart 2010 viert de familie zijn 87ste verjaardag.
(Foto Meghan Kelly)

Staartschutter van crash Halifax opgevangen in Hombeek
In Hombeek werd niet alleen gezorgd voor Soderberg en Boyd. Ook voor Bryce Domigan was Hombeek een schuiloord. Domigan behoorde niet tot de bemanning van het toestel dat in Berlaar neerkwam.

Op 14 juli 1943 om 01.40 uur stortte de Halifax B Mk II DT769 EQ-J neer bij de boerderij Fellenoord in het Nederlandse Drunen, een gemeente van Heusden (Noord-Brabant, Nederland). De bommenwerper werd neergehaald door Lt Rolf Bussmann van 1./NJG1. Het vliegtuig van 408 Sqn RCAF was vertrokken vanop de basis Leeming (Yorkshire, Engeland) met als doel Aken. Vijf bemanningsleden kwamen om. F/O Alan Osborn Smuck (piloot), Robert Barneveld (radio-operator en schutter), Sgt John Foggon (boordwerktuigkundige), F/Sgt Douglas George McKay (schutter) en Sgt David Lloyd George Brown (schutter) werden begraven op de begraafplaats Vredehof aan de Gilzerbaan te Tilburg. Enkel het lichaam van Brown kon geïdentificeerd worden, op zijn lichaam vond men een identificatieplaatje. De andere vier rusten in een gemeenschappelijk graf. Brown werd later herbegraven op het Canadian War Cemetery van Bergen-op-Zoom (Noord-Brabant, Nederland).

Sgt Domigan gefotografeerd in zijn burgerkledij.
(Archief Van Alfons Campenhout)

Staartschutter Sgt Bryce Domigan en F/O J.J. Kelly overleefden de crash. Kelly werd al vrij snel opgepakt en naar een krijgsgevangenkamp gebracht. Domigan kon een hele tijd ontsnappen aan de Duitsers. Hij stak de Nederlands-Belgische grens over en kwam in Heppen (een deelgemeente van Leopoldsburg) bij de schoonzus van Jozef Claeys terecht, een agent van het netwerk Marc. Bij een smid in Tessenderlo werd Domigan op 26 juli 1943 overgedragen aan Jozef Claeys (gefusilleerd op 3 november 1943 in Brasschaat) en Jules Roelants. Hij kreeg een tijd onderdak in Aarschot. Via de ontsnappingsroute kwam hij dan in Hombeek terecht. Net zoals Soderberg en Boyd werd Domigan er opgevangen door Geets en Nobels. Vermoedelijk heeft Domigan de bemanningsleden van de B-17 nooit ontmoet.

In een schrijven van 3 januari 1947 schreef Nobels dat Théo Geets hem “aanzienlijke diensten heeft bewezen tijdens de bezettingsjaren”. Deze diensten bestonden hoofdzakelijk in het aanbrengen van inlichtingen, opsporen van geallieerde vliegeniers, enz. Nobels verklaarde ook dat Geets hem in contact gebracht had met drie gevallen vliegeniers, nl. Wallace Soderberg, Donald Boyd en een derde waarvan hij niet met zekerheid kon zeggen of het Denis Foster betrof (een RAF Flight Engineer) of Domigan Bryce”.

Domigan logeerde drie dagen bij René Pirart in de Zonnebloemstraat in Anderlecht. Mijnheer Delplace, de huidige eigenaar van de woning, verklaarde in januari 2010: “Ik was er niet van op de hoogte dat hier ooit iemand van het verzet woonde. Ik kocht het huis inderdaad in 1975 van de familie Pirart, het werd door hen trouwens ontworpen. De man had hier een atelier waar hij eretekens vervaardigde, dat is al lang verbouwd. Na de verkoop kreeg ik nog lang postkaarten van piloten. Ik heb ze spijtig genoeg weggegooid want op dat moment wist ik absoluut niet waarom die hier terechtkwamen. Spijtig”.

Dankzij het verzet slaagde Domigan erin om de Pyreneeën te bereiken. Maar op 10 september 1943 ging het mis. Hij werd samen met 1/Lt Adriaan Van Bemmel in Saint-Jean-de-Luz (departement Pyrénées Atlantiques, Frankrijk) opgepakt, op een boogscheut van de Spaanse grens.

Adriaan was de ontsnapte navigator van de B-17F 42-29559 OR-Q “Stup’n’take-it” die op 17 augustus 1943 was neergehaald nabij Langdorp. Hij had de Amerikaanse nationaliteit maar Vlaamse roots. Adriaan en Bryce werden ondervraagd in de gevangenis van Fresnes, ten zuiden van Parijs. De Gestapo wou vooral informatie bekomen over de ontsnappingsnetwerken. Domigan werd na de ondervragingen overgebracht naar Stalag Luft 6, het meest noordelijk gelegen Duitse kamp voor oorlogsgevangenen. Het lag in Šilut? (in het Duits Heydekrug), nu Litouwen. Daarna kwam hij in Stalag Luft 3 terecht.

Na de oorlog stuurden Hombekenaars brieven naar Domigan. De familie woonde toen in het Schotse Kilmarnock. John McHarg uit Kilmarnock: “Bryce had drie broers (Ian, Charles, Robert) en twee zusters (Mary, Annie). Hij was de oudste van het gezin. Bryce had ook een halfbroer, Jock o’Neil. Op VE-dag werd hij hier natuurlijk gehuldigd. Na de oorlog huwde hij met een meisje uit Kilmarnock. Het echtpaar kreeg twee kinderen. Sommige ouderen herinneren zich Bryce nog heel goed. Toentertijd was hij echt een rolmodel voor de lokale gemeenschap, hij betekende veel voor ons. Het huis waar hij woonde (Playing Field Crescent-Crosshouse) bestaat nog maar wordt bewoond door een andere familie. We kunnen het niet bevestigen maar denken dat Bryce ondertussen overleden is”.

Enkele oorlogsgebeurtenissen in Hombeek, geprojecteerd op een recente Google-luchtfoto.
Nr. 1 : de hoeve Ongena (Hombeek)
Nr. 2 : de hoeve Scheers
Nr. 3 : het patronaat in de Bankstraat
Nr. 4 : het voormalige vliegveld uit WOI
Nr. 5 : crashplaats van de B-17 Debbie in de Kattestraat.
Klik HIER voor een gedetailleerd plan (pdf).
(Bewerking Paul Van Caesbroeck)

De twee artikels over de Hombeekse oorlogsjaren kwamen tot stand dankzij de aangename medewerking van de lokale heemkring. Hangar Flying hoopt natuurlijk dat de Hombekenaren deze verhalen nog verder zullen uitspitten en dat onze artikels een aanzet vormen voor verder onderzoek. Misschien is deze lokale geschiedenis interessant en verteerbaar genoeg om ze over te dragen aan de jongere generaties. Ook Hombeek vormde met zijn vliegveld, bommenwerpers, bemanningsleden en moedige verzetsmensen een klein stukje in de grote puzzel van de oorlogsgeschiedenis.

Frans Van Humbeek

Ik wens vooral Ward De Kempeneer (redactie en externe relaties heemkring Hoembeka, users.skynet.be/hoembeka) te danken voor hulp bij dit onderzoek.

Ook dank ik Beckers Bart, Boey Karel, familie Boyd Donald, Buermans Jacques, Comète Kinship, De Sutter Antoine, Dufrasne Philippe, Haig Julie,  Koreman Pierre, Labro Willem,
McHarg John, Meuldermans Willem, Schelfaut Jacques, Van Dromme Basil, Van Vlasselaer Flor en Vangeel Luc.

Frans Van Humbeek

Frans Van Humbeek

is hoofdredacteur van Hangar Flying. Hij is freelance luchtvaartjournalist en auteur van verschillende luchtvaartboeken. Frans probeert zowat alle facetten van de Belgische luchtvaart op te volgen, maar zijn passie gaat vooral uit naar het luchtvaarterfgoed en de geschiedenis van de Belgische vliegvelden. Binnen het redactieteam van Hangar Flying zorgt hij ook voor de updates van www.aviationheritage.eu.

Deze website maakt gebruik van cookies om uw gebruikservaring te optimaliseren. Door verder te surfen, stemt u in met ons Privacy & Cookie beleid. Accepteren Lees meer

'Deze Accepteren Lees meer